Interview
Gerlinde en haar passie om anderen te helpen
Zorg & support
Blog Zorg & support
Visie en advies op Recente uitspraken van de CRvB over de eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen van ouders en toegang tot jeugdhulp
De Centrale Raad van Beroep heeft op 29 mei 2024 drie uitspraken gedaan, waarin drie dringende verbeterpunten voor gemeentes zijn opgenomen:
Voor gemeenten is het belangrijk om hun eigen verordening zo snel mogelijk aan te passen waar nodig om te zorgen dat besluiten die worden genomen houdbaar zijn. Deze uitspraken betekenen echter niet dat de toegang per direct op een andere manier moet gaan werken. Het blijft van primair belang dat er zorgvuldig onderzoek wordt gedaan en dat zowel de beperkingen als de (eigen) mogelijkheden helder in kaart worden gebracht voordat een besluit wordt genomen. Hierbij worden ook ouders en de jeugdige betrokken bij het vaststellen van de hulpvraag en de benodigde hulp.
1. Uitwerken van de begrippen in artikel 3.2 van de Jeugdwet, waaronder gebruikelijk en bovengebruikelijke hulp, eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen van ouders in de verordening;
In alle drie uitspraken benadrukt de CRvB dat de begrippen uit artikel 2.3 van de Jeugdwet, inclusief de gebruikelijke hulp van ouders, helderder moeten worden gedefinieerd in de gemeentelijke verordening. Momenteel hebben gemeenten vaak deze begrippen uitgewerkt in nadere regels en/of beleidsregels, maar volgens de CRvB biedt dit onvoldoende rechtszekerheid aan inwoners.
Wat opvalt: het geschil betreft gebruikelijke en bovengebruikelijke hulp, maar in de uitspraak wordt gesproken over het volledige artikel 2.3 dat uitgewerkt moet worden in de verordening. Door deze begrippen te specificeren en de beoordelingswijze op te nemen in de verordening, stelt de CRvB dat de rechtszekerheid van ouders en jeugdigen beter wordt gewaarborgd. Op deze manier kunnen ouders achterhalen hoe de gemeente bepaalt wat er van hen wordt verwacht en hoe hun eigen verantwoordelijkheid wordt beoordeeld in relatie tot de aanvraag van jeugdhulp.
Het niet uitwerken van artikel 2.3 van de Jeugdwet in de verordening kan leiden tot nadelige uitspraken in bezwaar- en beroepsprocedures, vooral wanneer de eigen mogelijkheden en het vermogen van ouders om problemen op te lossen een rol spelen bij de beslissing om jeugdhulp al dan niet toe te kennen. Het volstaat niet meer om dit alleen in nadere regels en/of beleidsregels te regelen.
De intentie van de wetgever geeft gemeenten in principe duidelijke richtlijnen over de visie op de eigen verantwoordelijkheid van ouders, zoals beschreven in artikel 1:247 BW over de rechten en plichten van ouders met betrekking tot de opvoeding en verzorging van hun kind(eren).
In plaats van de veelgebruikte begrippen ‘gebruikelijk’ en ‘bovengebruikelijk’, adviseren wij om het begrip ‘ouderlijke verantwoordelijkheid’ uit te werken in de verordening. Het gaat er volgens de bedoeling van de Jeugdwet namelijk niet om wat gebruikelijk is of wat bovengebruikelijk. De Jeugdwet gaat er vanuit dat ouders het recht en de plicht hebben om hun kinderen op te voeden en te laten opgroeien en dat daarin de draagkracht en draaglast van de ouders en jeugdige bepalend zijn. Door te spreken over ouderlijke verantwoordelijkheid, wordt voorkomen dat er een discussie ontstaat waarom hulp gebruikelijk of bovengebruikelijk is. In plaats daarvan wordt inzichtelijk gemaakt waarvoor ouders verantwoordelijk zijn en wat de draagkracht en draaglast is waarmee zij hier invulling aan kunnen geven. Daarbij adviseren wij ook om, in lijn met de Jeugdwet, op te nemen dat ouders verplicht zijn om hun draagkracht en draaglast waar mogelijk te vergroten. Bijvoorbeeld door hun leven anders in te richten of door zich vaardigheden eigen te maken.
2. Kwaliteitseisen aan de toegang (wijkteam, CJG, etc), indien niet in dienst bij de gemeente, opnemen in de verordening
In de uitspraak over de zaak van Groningen heeft de CRvB vastgesteld dat de gemeente niet duidelijk heeft gemaakt hoe zij de kwaliteit van de toegang tot jeugdhulp heeft geregeld en geborgd in haar verordening. In artikel 4.1.1 van de Jeugdwet en de artikelen 2.1, 2.2 en 5.1.1 van het Besluit Jeugdwet staat beschreven welke deskundigheid het college minimaal beschikbaar moet stellen om haar taken uit te voeren.
Hieruit volgt de conclusie dat als een gemeente deze deskundigheid niet intern heeft, maar heeft gemandateerd aan een externe partij, dit expliciet in de verordening moet worden opgenomen. Daarnaast moet worden vastgelegd aan welke kwaliteitseisen de externe (gemandateerde) toegang moet voldoen.
Ons advies is om de kwaliteitseisen voor de toegang op te nemen zoals deze ook zijn verwoord in de opdracht die voor de toegang is geformuleerd. Let hierbij op dat het alleen gaat om de toegangstaken. Als er meerdere taken of opdrachten bij de toegang liggen, hoeven die niet in dit kader in de verordening te worden opgenomen. Daarnaast moeten de eisen zoals opgenomen in de Jeugdwet en het besluit Jeugdwet in de verordening worden overgenomen.
3. Toegang en uitvoering niet in één hand
De artikelen 3.2 en verder van de Algemene wet bestuursrecht stellen dat een gemeente verplicht is om zich ervan te verzekeren dat een besluit zorgvuldig tot stand is gekomen. In de uitspraak van gemeente Hollands Kroon wordt daarom gesteld door de CRvB dat – wanneer een gemandateerde partij zowel de advisering en/of daadwerkelijke toewijzing tot jeugdhulp oppakt, maar deze jeugdhulp ook vervolgens zelf uitvoert – er geen waarborg is voor een zorgvuldig en onafhankelijk onderzoek. Hierbij wordt ook verwezen naar eerdere uitspraken in het kader van hulp bij het huishouden onder de Wmo (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2016:1491). In die uitspraak gaat het over een gemeente die beschikt in resultaatgebieden in relatie tot hulp bij het huishouden en de zorgpartij die de hulp gaat bieden vervolgens bepaalt hoeveel uur hiervoor nodig is. In deze uitspraak, en vergelijkbare sindsdien, wordt aangegeven dat het de taak van het college is om de aard en omvang vast te stellen van de benodigde hulp en deze niet overgelaten kan worden aan de uitvoerende zorgpartij.
Wij adviseren als er sprake is van een gemandateerde toegangsorganisatie er zorg voor te dragen dat het duidelijk en gemotiveerd is dat de rol van toegang en het verlenen van hulpvragen los staat van elkaar. Dit kan bijvoorbeeld worden gemotiveerd doordat er sprake is van twee aparte opdrachten, andere manieren van financiering, de bevoegdheden duidelijk gescheiden zijn, er sprake is van een fysieke scheiding en dat er andere professionals werkzaam zijn. Daarnaast interpreteren wij deze uitspraak zo dat deze alleen betrekking heeft op het verwijzen naar specialistische jeugdhulp en niet op de hulp die de toegang eventueel zelf biedt in de vorm van een algemene voorziening.